vanderelst

Inleiding:

Op aanvraag van onze oudste dochter, wil ik trachten om nu, in mijn 81ste levensjaar, enkele gebeurtenissen uit mijn persoonlijk leven op papier te zetten, zodat het in de herinnering van onze kinderen mag verder leven, en dat vóór mijn geheugen mij ernstig in de steek laat!

-Ik zag op 30 mei 1925 het levenslicht in het Oostvlaamse provinciestadje Ninove.

Geboren uit het huwelijk van Camiel Van Der Elst (*21 juli 1879), uit dezelfde stad, met Hendrika Daniëls (*4 mei 1889  in Ontstwedde), uit Leerdam (Nl).

Vader was al enige jaren weduwnaar van Maria Anna Taffijn en had uit dit huwelijk drie kinderen: Ghislain *1903, Henri *1907 en Leonie *1911. Maria Anna was in het kraambed van haar vierde kind gestorven.

-Moeder was al tweemaal weduwe geweest: Eerst van  Anton Simons uit Leerdam. Uit dit eerste huwelijk één zoon,  Anton,(*1909) die geboren werd, enkele maanden nadat zijn vader overleed aan een bloedvergiftiging, opgelopen op zijn werk in de glasfabriek van Leerdam. Enkele jaren later, werd ze voor de tweede maal weduwe, n.l. van Frederik Geert Krüger, eveneens glasblazer uit Leerdam. Deze man stierf aan TBC. Uit dit huwelijk twee zonen:

Philip (*1913) en Jacob (*1915).

Mijn moeder mocht dan, met slechts 10 dagen verschil, haar man en ook de kleine Jacob, eveneens aan TBC overleden, ten grave dragen. Daarna volgden negen jaren van zwoegen als weduwe met twee kinderen. Zeker in dié tijd geen lichte opgave…

Hoe het dan kwam dat ze in 1924  in Ninove verzeild raakte….Er woonde daar n.l. een vriendin van haar uit Leerdam: Sjoukje Bakker, die ook met een weduwnaar was getrouwd, Pierre Van Der Smissen. En moeder ging daar eens bij haar vriendin op bezoek…en zo ontmoette ze mijn vader, vandaar…Later hoorde ik van mijn vader, dat hijzelf dit had gezien als een gebedsverhoring. Hij was één of twee jaren daarvoor tot bekering gekomen (ook Ghislain en Henri), als gevolg van een evangelisatiecampagne, gehouden in Ninove, door de evangelist G.J. Hengeveld, dezelfde die ook aan de basis lag van de ‘Vergadering van Gelovigen’, die in Gent mocht starten eind 1919.

Zo kwam het dat mijn moeder ‘emigreerde’ naar Ninove. Vader en moeder huwden in augustus 1924 en ja hoor, (efkes rekenen…) en dus eind mei1925 werd schrijver dezes geboren…

In 1931, op 27 mei kwam er nog een zusje bij: Jeanette. Moeder dolgelukkig, na vier zonen, een dochter… Ik was één jaar daar vóór, in september,  al begonnen met onderwijs, dus vóór de wettige leeftijd (6j.) in de ‘lagere afdeling’ van de Rijksmiddelbare School in Ninove. Ik kon goed mee de eerste 5 leerjaren, maar in de zesde klas begon het te haperen…Daaruit bleek, dat ik toch wel wat te jong begonnen was…

Toen mijn ouders dan in december 1935 naar Gentbrugge verhuisden, vond mijn vader het verstandiger om mij op die andere school , de Gemeenteschool Gentbrugge, terug te laten zetten in de vijfde klas.

Dat viel blijkbaar zó goed, dat ik de rest van de jaren in het lager onderwijs steeds  wedijverde voor de eerste plaats op de ranglijst, met degene die voordien steeds de eerste was, dus die jongen kreeg een ‘concurrent’ …

Mijn zusje kon terecht op de ‘gemeentelijke meisjesschool’ in dezelfde straat,  waar ook een kleuterafdeling voorzien was.

We liepen toen school tot 14 jaar. Toen n.l. kort na de eerste wereldoorlog, de leerplicht werd verlengd tot 14 jaar, had men op de ‘lagere scholen’ er een ‘vierde graad’ (2 klassen) bij georgani-seerd, want voor ‘arbeiderskinderen’ was het middelbaar onderwijs veelal te duur. Vergeten we daarbij niet dat het nog volop ‘crisistijd’ was na de ‘beurscrash’ van 1929! Vader had in 1931 ook zijn werk verloren toen de schoenfabriek, waar hij ‘meestergast’ was, failliet ging. (‘Meestergast’=2 graden hoger dan ‘ploegbaas’). En ander werk vinden was er toen, zeker voor een 52 jarige, niet meer bij!

Dus ging mijn vader, na een tijd werkelozensteun, als ‘zelfstandige schoenmaker’ aan het werk… Maar dát deden velen van die andere werklozen van de failliete schoenfabriek óók. Maar… al die ‘gelegenheidsschoenmakers’ verdienden in zo’n klein stadje als Ninove lang niet genoeg om er een bestaan van op te bouwen!

Vandaar, dat mijn ouders toen, op aanraden van broeder G.J. Hengeveld uit Gent, naar deze stad zijn verhuisd, zij het dan een randgemeente ervan: Gentbrugge.

Daar konden ze in de Voetbalstraat, 112 een nieuwgebouwd huis, (het stukadoorwerk was nog niet volledig droog!) huren. De huisbaas gaf toen 500  kg antraciet gratis, om het te helpen ‘droogstoken’, wat niet meeviel in putje winter! (we zijn in december 1935!) Die kale muren waren voor moeder echter niet aangenaam, en behangen kon nog niet, op vochtige muren. Maar, vindingrijk als ze was, heeft ze toen met een spons en waterverf (er waren toen nog geen ‘rollers’ noch latexverf!) toch een kleurtje op de muren gedept, wat qua uitzicht een stuk gezelliger leek.

Vader moest daar in die voor hem vreemde stad, waar de mensen een heel ander dialect spraken, een bestaan als schoenmaker zien op te bouwen. Toen ik in 1981 zélf 56 jaar werd heb ik daar aan terug gedacht, dat mijn vader op die leeftijd een nieuw bestaan moest opbouwen om voor ons de kost te verdienen….

Maar al met al, we hadden het niet breed, dus kwam ik als 14 jarige bij vader in de schoenmakerij terecht. Ik had graag naar het Atheneum gegaan, maar dat konden mijn ouders niet betalen.

Kwam daarbij nog dat nog geen jaar later een zekere Adolf Hitler en trawanten onze landen binnenvielen… Ik was toen in september 1939 al begonnen avondles te volgen voor Engels en Frans, in het Provinciaal Handels -en Taalinstituut, toen gevestigd in de Savaenstraat in Gent. Duits was de taal van de gehate vijand, dus daar deed ik geen moeite voor…. Stom eigenlijk, maar ja….

Vader had aan mij een dwarse puber,  die dik tegen zijn zin, mee moest helpen andermans schoenen te repareren en ze aan de klanten terug thuis te bezorgen… Hij had dus aan mij geen aangenaam hulpje in zijn werkplaats…

Moeder besliste toen dat ik maar naar de Technische School moest (dát onderwijs was ook praktisch gratis…) en ze ging zélf met me mee om me te laten inschrijven. Moeder’s vlotte Nederlands moet toen op de secretaris van de school wel indruk hebben gemaakt, want hij zei: “Madame, ik moet u wel waarschuwen dat er hier nogal wat crapuul naar school komt!  Maar dat viel al met al nog mee in de afdeling waar ik mijn eerste stappen in het technisch onderwijs mocht doen: ‘Fijn bankwerk’. Ook dáár zat ik in de voorste gelederen wat het ‘klassement’ betrof, zodat ik, na drie jaren studie, een diploma met ‘grote onderscheiding’ mocht ontvangen. .

Ik kon toen in juli 1943 al aan de slag in een zaak van kantoormachines, als ‘hulpkracht’ voor de ‘onderhoudservice’.

Enkele weken slechts…  want de moffen hadden besloten om mij verplicht te werk te stellen in de vliegtuigfabriek ‘Junkers’ in Duitsland. (‘Mofrika’ zoals het toen door ons werd genoemd!)

En dàt was natuurlijk helemáál de bedoeling niet! Stel je voor :Ik voor de mof, de gehate vijand gaan werken, en dat in Duitsland, onder al die bombardementen!

Maar er was vooraf ook nog een ‘algemene opleiding’ voor de duur van zes weken. Dus kans om wat meer tijd te hebben om een onderduikadres te zoeken! Daarenboven kon ik daar ook op moderne machines leren werken, iets waarvoor ik op school niet de gelegenheid had gehad. En blijkbaar deed ik daar goed mijn best, zodat ik de volle zes weken opleiding kon volmaken. (Ik had al vlug in de gaten dat zij, die er met de pet naar gooiden, al na twee weken naar Duitsland ‘mochten’!)

Na afloop van die ‘opleiding’, moesten we naar het ‘Arbeitsambt’ voor de reispapieren…Tot daar en niet verder, ging mijn ‘bereitheit’ om mee te werken… Daarna wegwezen en  onderduiken!!

Mijn eerste onderduikadres vond ik bij broeder Ivo Martens, een oudstrijder uit ’14-’18 en één van hen die toen naar  het neutrale Nederland waren gevlucht, bij het ‘Beleg van Antwerpen’, zoals vele soldaten en burgers toen deden vóór de omsingeling een feit was. Zij werden daar opgenomen in een ‘interneringskamp’ in Harderwijk. Daar brachten enkele broeders het evangelie aan die Belgen… Ook Ivo Martens kwam daar tot bekering en werd in 1919 één van de pioniers van de ‘Vergadering’  te Gent. Hij ging wonen aan de rand van de stad in een rustige, bescheiden villawijk samen met zijn (Nederlandse) vrouw en dezes ongehuwde zus….

Na een vijftal weken, kregen die echter de schrik te pakken om een ‘onderduiker’ in huis te hebben.

‘Big problem’ dus! Maar de Here heeft toen duidelijk geholpen, zodat mijn oudste broer Ghislain, die met zijn gezin, in Ninove het huis van onze ouders bewoonde, bereid was om zijn jongste broer te verbergen. Zwager Elie, de man van mijn oudste zus Leonie, kwam mij begeleiden op weg naar Ninove met de trein. Zo kwam ik weer voor enige tijd te wonen (zij het clandestien!) in mijn geboortestad…

Ik kon mijn broer ook bijstaan in zijn schoenmakerij, want ondanks mijn tegenzin vroeger, had ik toch bij mijn vader heel wat van het vak opgestoken. Nu, we hebben samen wel veel lol gehad bij de schoenreparaties, vooral toen er af en toe ook jonge meiden kwamen met reparatie.

De naaste buurman van Ghislain was een ‘oudstrijder’ uit de loopgraven aan de Yzer, van ’14-’18, en dus een fervente moffenhater. Er was in die buurt, gelukkig, niet veel kans om verraden te worden want al die eenvoudige arbeidersmensen hadden een gruwelijke hekel aan ‘den doshj’.

We bakten toentertijd ook zelf ons brood van op de zwarte markt gekocht meel, want het rant-soentje dagelijks brood (125g !) was niet voldoende om van te leven en ook de kwaliteit van dat ‘brood’ was beneden alles wat betreft voedingswaarde !

Om mijn schoonzus wat te helpen (die was toen in verwachting van haar 4e kind), deed ik het voor haar toch zware ‘kneedwerk’ en bracht de broden toen naar een bakker, die het voor enkele frank per brood, in zijn oven mee liet bakken. Zulke ‘faciliteit’ hadden we echter in Gent niet! Als je daar  zelf brood wou bakken moest je dit maar in de ‘oven’ van je kachel doen!

In de namiddag konden we dan de broden ophalen…

De winter ’43-’44 was wel een moeilijke tijd door het gebrek aan brandstof. Op een gegeven moment zijn we toen, met een paar andere jongens uit de buurt, met bijlen en zagen naar de weilanden in de omgeving van Ninove getrokken om jonge wilgen om te hakken voor brandhout! Stom eigenlijk want dat hout moest zeker één jaar drogen voor het kon branden!!

We waren daarmee nog druk bezig, toen scheldend en tierend de boer van dat weiland met zijn knecht, beiden met een mestvork, op ons afkwamen. Dat werd rennen voor je leven, want je wist maar nooit tot wat een woeste boer met mestvork in staat was! We moesten nood gedwongen een deel van het ‘geoogste’ hout achterlaten, maar kwamen toch niet helemaal met lege handen thuis…

Dagelijks praktisch, zagen we de formaties bommenwerpers overvliegen richting Duitsland, meestal in groepjes van vier, overdag de ‘Flying Fortresses’ van de U.S.A.A.F en in de avondscheme-ring, na de terugkeer van de Amerikanen,  de bommenwerpers van de R.A.F.

 

 

tijdens bezoek aan Normandie in 2004, gaf pa ”onderwijs” aan  toeristen in het museum van St Maire Eglise

 

 

We zagen aan de intensiteit van de bombardementsvluchten op ‘das Dritte Reich’, dat de invasie en dus de bevrijding niet zo ver meer af kon zijn.

En inderdaad, heel vroeg in de morgen op 6 juni van dat jaar (1944) was het zover! De buren kwamen opgewonden aan de deur kloppen: “Ejje t’al g’eurd? Zetj aijle raddio oean! Ze zanj geland!

Wat een vreugdevolle consternatie! Weer was er hoop! Het einde kwam in zicht. De mof zou verslagen worden!

Twee of drie dagen later, kon je bij de krantenman al een zwart-wit kaart van Normandië kopen voor een paar frank. En zo kon je dag bij dag,  de voortgang van de krijg aantekenen op de kaart, aan de hand van de berichten van de BBC. We merkten dat de moffen voor de gelegenheid hun stoorzender hadden versterkt! Maar toch, met het oor dicht bij de luidspreker, konden we het redelijk volgen. Je werd op de duur zowat immuun voor dat zenuwslopende ‘iejuuwiejuuwiejuuw’ van de stoorzender.

Later ging je pas beseffen dat voor de bevrijding van West-Europa, heel veel jonge mannen van ‘over zee’ het leven hadden gelaten…

En dan,….een kleine drie maanden later kwam de ‘bevrijding’!

 

 

vele jaren later (2004) komen alle herinneringen weer boven in Normandie

 

 

Op zondag namiddag 3 september. De laatste Luftwaffesoldaten van een observatiepost op de heuvel in Pollare, waren zaterdagavond al uit Ninove vertrokken. Zoals tekenend was voor een leger in aftocht: met ‘paard en kar’ !…

In de namiddag zo rond half vijf hoorden we een enorm gedruis in de verte… tankkolonnes! We wisten eerst niet zeker of het geallieerden waren of moffen op terugtocht. Maar toen ze wat dichterbij kwamen zagen we reeds de witte ‘invasiester’ op de tanks. Op het gejuich dat we toen produceerden, kwamen de buren van alle kanten aangelopen. Welk een vreugde! Het was zover, we werden na ruim vier lange jaren bevrijd van de mof!

Op de Leopoldlaan waren brs en zrs samen in de ‘Dienst des Woords’, maar de buren kwamen op de ramen kloppen: ‘Komt bojten zien, ze zaijn doea !’ Zo werd ook een dienst voortijdig afgebroken en kon men danken dat de ‘bevrijding’ uiteindelijk was aangebroken…

Midderwijl gebeurde het dat de tankkolonne plots tot stilstand kwam. We zagen dat er druk radioverkeer was bij de tankcommandanten, toen gingen de geschutstorens dicht en in verte, richting Brussel, hoorden we twee kanonschoten…

Wat bleek nu… Er was een vrachtwagen van de Duitsers, op de weg naar Brussel teruggekeerd in vliegende haast, en had vermoedelijk geen duidelijke ‘witte vlag’ gevoerd, want die wouden zich overgeven…

De meesten van hen hebben het niet overleefd…Tragisch!

Ook Brussel werd diezelfde dag bevrijd door dezelfde Britse troepen van The Second Army. Velen van hen hadden ook al in Noord-Afrika tegen Rommel’s leger gevochten.als ‘Desert Rats’ , dat bewees ook het tekentje dat ze op hun mouw droegen.

De volgende dagen zagen we de eindeloze kolonnes langs komen op de steenweg voor de bevoor-rading van de snel oprukkende legers…

Enkele dagen later deed zich voor ons ook de noodzaak voor dat er weer geld moest worden verdiend; er moest weer brood op de plank komen…

De werken lagen stil. Toen ging het gerucht dat er arbeiders werden gevraagd om de transportvliegtuigen op het vliegveld van Evere (bij Brussel) te lossen en laden. Met enkele jongelui uit de buurt, op naar Brussel dan (de trams reden weer)!

Komen we aan op het vliegveld in Evere, daar zagen we druk luchtverkeer van de Dakota ‘s (toen het ‘werkpaard’ van de RAF)! We zagen ook een groot bord: “Pour le travail: rue Belliard n°5!”

Wij terug naar Brussel en na even zoeken en vragen vonden we die Belliardstraat.

Daar bleek tevens ook een recruteringsbureau van de ‘Belgian Section in the Royal Air Force’ te zijn!

Van de jongelui, bleek alleen een zekere J.Van Der Elst interesse te hebben. Ook een buurman uit Ninove, die met ons was meegekomen, maar dat was al een goede veertiger… De man van de rekrutering zei hem, met een sneer in plat brussels: “Neie, gaa zet zjust goe veuj ’t hospice! ’t Zen joenge manne da me mouten hemme”!

En zo eigenlijk begon voor Jaap zijn ‘carrière’ bij de Royal Air Force. Een week of wat later weer naar de Belliardstraat voor een verhoor door ‘Intelligence’, want het was nog steeds oorlog!

Daarna medische keuring en dan wachten tot de oproep kwam!

Die kwam begin oktober. Na het ontvangen van de uitrusting werden we voorlopig ondergebracht in een groot burgershuis op de ‘Boulevard St.Michel’. Daar hadden Duitse officieren gelogeerd. Er stonden alleen britsen, zonder matrassen. Die eerste nacht werd er dus niet veel geslapen… Slapen op latten valt heus niet mee!

Twee dagen later kregen we dan toch een dunne matras, zodat het slapen al iets confortabeler werd.

Ondertussen werd er op straat druk geoefend in het marcheren in groep, met het oog op de ‘parade’ in Brussel, de zondag daarop volgend. Het werd dus spannend om op tijd klaargestoomd te zijn.

De mars op de wijze van de RAF, bleek voor sommigen iets te moeilijk: met gestrekte arm, gesloten vuist met duim gestrekt in ’t verlengde van de arm, geheven telkens tot schouderhoogte! Raar om zien, maar sommigen van de jonge kerels gingen bij die ongewone houding lopen als ‘telgangers’!

Al met al hadden we die ‘paradepas’ gauw te pakken. En op de parade toen, moeten we toch enige indruk hebben gemaakt, want het publiek riep : “Vive nos aviateurs!” Nou ja, er waren wel enkele officieren echt ‘aviateurs’, maar wij waren nog lang zover niet, maar voelden ons toch wel belangrijk op die momenten…

Van die parade verscheen er een uitgebreide fotoreportage in het blad “Le Patriote Illustré”, blad dat ik lang bewaar heb, want goed herkenbaar op die foto in sepiakleur, maar het blad is vermoedelijk met de verschillende ‘verhuizingen’ verloren gegaan…

Het weekend daarna mochten we even naar huis, eigenlijk om afscheid te nemen vóór ons vertrek naar Engeland..

Eindelijk was het dan zover: Op 8 december 1944 zouden we de oversteek maken naar het land dat we eigenlijk al tijdens de bezetting, hadden willen bereiken!

We staken over op een ‘torpedojager’, een betrekkelijk klein schip, waarop we een allesbehalve confortabele reis hadden, want de zee was nogal woelig en dat betrekkelijk kleine schip ging nogal tekeer! Velen werden dan ook zeeziek, maar wij hadden van een van de ‘anciens’ van de commando-troepen de raad gekregen om droge beschuit te eten voor de afvaart. En inderdaad, degenen die deze raad hadden opgevolgd werden niet zeeziek!

Tijdens de overtocht  liet de kapitein omroepen :”The sea is getting pretty rough now, you should all clear the deck..” Maar benedendeks was het wel een stuk benauwender en gingen we maar op de britsen liggen rusten, alhoewel…

De overtocht duurde tussen tien en elf uur, want er waren duikboten gesignaleerd en er moesten dus ‘omwegen’ worden gemaakt…

Uiteindelijk kwamen we in de haven van Folkestone aan en vandaar met legertrucks,zo’n 200 km verder naar het plaatsje Newmarket in Suffolk. Eigenlijk een centrum van ‘paardenraces’, maar in de oorlog was er ook een vliegveld, waar een pilotenschool was ingericht. Daar zouden wij dus dienst doen. En na zes weken militaire ‘drill’ pas naar de technische opleiding voor vliegtuigmecaniciens!

Pa bij de R.A.F.

…… tot zover de herinneringen zoals mijn vader die persoonlijk opgeschreven heeft.

vanderelst

Herinneringen uit het leven van Jacob Van Der Elst

16/12/10

Inleiding:

Op aanvraag van onze oudste dochter, wil ik trachten om nu, in mijn 81ste levensjaar, enkele gebeurtenissen uit mijn persoonlijk leven op papier te zetten, zodat het in de herinnering van onze kinderen mag verder leven, en dat vóór mijn geheugen mij ernstig in de steek laat!

-Ik zag op 30 mei 1925 het levenslicht in het Oostvlaamse provinciestadje Ninove.

Geboren uit het huwelijk van Camiel Van Der Elst (*21 juli 1879), uit dezelfde stad, met Hendrika Daniëls (*4 mei 1889  in Ontstwedde), uit Leerdam (Nl).

Vader was al enige jaren weduwnaar van Maria Anna Taffijn en had uit dit huwelijk drie kinderen: Ghislain *1903, Henri *1907 en Leonie *1911. Maria Anna was in het kraambed van haar vierde kind gestorven.

-Moeder was al tweemaal weduwe geweest: Eerst van  Anton Simons uit Leerdam. Uit dit eerste huwelijk één zoon,  Anton,(*1909) die geboren werd, enkele maanden nadat zijn vader overleed aan een bloedvergiftiging, opgelopen op zijn werk in de glasfabriek van Leerdam. Enkele jaren later, werd ze voor de tweede maal weduwe, n.l. van Frederik Geert Krüger, eveneens glasblazer uit Leerdam. Deze man stierf aan TBC. Uit dit huwelijk twee zonen:

Philip (*1913) en Jacob (*1915).

Mijn moeder mocht dan, met slechts 10 dagen verschil, haar man en ook de kleine Jacob, eveneens aan TBC overleden, ten grave dragen. Daarna volgden negen jaren van zwoegen als weduwe met twee kinderen. Zeker in dié tijd geen lichte opgave…

Hoe het dan kwam dat ze in 1924  in Ninove verzeild raakte….Er woonde daar n.l. een vriendin van haar uit Leerdam: Sjoukje Bakker, die ook met een weduwnaar was getrouwd, Pierre Van Der Smissen. En moeder ging daar eens bij haar vriendin op bezoek…en zo ontmoette ze mijn vader, vandaar…Later hoorde ik van mijn vader, dat hijzelf dit had gezien als een gebedsverhoring. Hij was één of twee jaren daarvoor tot bekering gekomen (ook Ghislain en Henri), als gevolg van een evangelisatiecampagne, gehouden in Ninove, door de evangelist G.J. Hengeveld, dezelfde die ook aan de basis lag van de ‘Vergadering van Gelovigen’, die in Gent mocht starten eind 1919.

Zo kwam het dat mijn moeder ‘emigreerde’ naar Ninove. Vader en moeder huwden in augustus 1924 en ja hoor, (efkes rekenen…) en dus eind mei1925 werd schrijver dezes geboren…

In 1931, op 27 mei kwam er nog een zusje bij: Jeanette. Moeder dolgelukkig, na vier zonen, een dochter… Ik was één jaar daar vóór, in september,  al begonnen met onderwijs, dus vóór de wettige leeftijd (6j.) in de ‘lagere afdeling’ van de Rijksmiddelbare School in Ninove. Ik kon goed mee de eerste 5 leerjaren, maar in de zesde klas begon het te haperen…Daaruit bleek, dat ik toch wel wat te jong begonnen was…

Toen mijn ouders dan in december 1935 naar Gentbrugge verhuisden, vond mijn vader het verstandiger om mij op die andere school , de Gemeenteschool Gentbrugge, terug te laten zetten in de vijfde klas.

Dat viel blijkbaar zó goed, dat ik de rest van de jaren in het lager onderwijs steeds  wedijverde voor de eerste plaats op de ranglijst, met degene die voordien steeds de eerste was, dus die jongen kreeg een ‘concurrent’ …

Mijn zusje kon terecht op de ‘gemeentelijke meisjesschool’ in dezelfde straat,  waar ook een kleuterafdeling voorzien was.

We liepen toen school tot 14 jaar. Toen n.l. kort na de eerste wereldoorlog, de leerplicht werd verlengd tot 14 jaar, had men op de ‘lagere scholen’ er een ‘vierde graad’ (2 klassen) bij georgani-seerd, want voor ‘arbeiderskinderen’ was het middelbaar onderwijs veelal te duur. Vergeten we daarbij niet dat het nog volop ‘crisistijd’ was na de ‘beurscrash’ van 1929! Vader had in 1931 ook zijn werk verloren toen de schoenfabriek, waar hij ‘meestergast’ was, failliet ging. (‘Meestergast’=2 graden hoger dan ‘ploegbaas’). En ander werk vinden was er toen, zeker voor een 52 jarige, niet meer bij!

Dus ging mijn vader, na een tijd werkelozensteun, als ‘zelfstandige schoenmaker’ aan het werk… Maar dát deden velen van die andere werklozen van de failliete schoenfabriek óók. Maar… al die ‘gelegenheidsschoenmakers’ verdienden in zo’n klein stadje als Ninove lang niet genoeg om er een bestaan van op te bouwen!

Vandaar, dat mijn ouders toen, op aanraden van broeder G.J. Hengeveld uit Gent, naar deze stad zijn verhuisd, zij het dan een randgemeente ervan: Gentbrugge.

Daar konden ze in de Voetbalstraat, 112 een nieuwgebouwd huis, (het stukadoorwerk was nog niet volledig droog!) huren. De huisbaas gaf toen 500  kg antraciet gratis, om het te helpen ‘droogstoken’, wat niet meeviel in putje winter! (we zijn in december 1935!) Die kale muren waren voor moeder echter niet aangenaam, en behangen kon nog niet, op vochtige muren. Maar, vindingrijk als ze was, heeft ze toen met een spons en waterverf (er waren toen nog geen ‘rollers’ noch latexverf!) toch een kleurtje op de muren gedept, wat qua uitzicht een stuk gezelliger leek.

Vader moest daar in die voor hem vreemde stad, waar de mensen een heel ander dialect spraken, een bestaan als schoenmaker zien op te bouwen. Toen ik in 1981 zélf 56 jaar werd heb ik daar aan terug gedacht, dat mijn vader op die leeftijd een nieuw bestaan moest opbouwen om voor ons de kost te verdienen….

Maar al met al, we hadden het niet breed, dus kwam ik als 14 jarige bij vader in de schoenmakerij terecht. Ik had graag naar het Atheneum gegaan, maar dat konden mijn ouders niet betalen.

Kwam daarbij nog dat nog geen jaar later een zekere Adolf Hitler en trawanten onze landen binnenvielen… Ik was toen in september 1939 al begonnen avondles te volgen voor Engels en Frans, in het Provinciaal Handels -en Taalinstituut, toen gevestigd in de Savaenstraat in Gent. Duits was de taal van de gehate vijand, dus daar deed ik geen moeite voor…. Stom eigenlijk, maar ja….

Vader had aan mij een dwarse puber,  die dik tegen zijn zin, mee moest helpen andermans schoenen te repareren en ze aan de klanten terug thuis te bezorgen… Hij had dus aan mij geen aangenaam hulpje in zijn werkplaats…

Moeder besliste toen dat ik maar naar de Technische School moest (dát onderwijs was ook praktisch gratis…) en ze ging zélf met me mee om me te laten inschrijven. Moeder’s vlotte Nederlands moet toen op de secretaris van de school wel indruk hebben gemaakt, want hij zei: “Madame, ik moet u wel waarschuwen dat er hier nogal wat crapuul naar school komt!  Maar dat viel al met al nog mee in de afdeling waar ik mijn eerste stappen in het technisch onderwijs mocht doen: ‘Fijn bankwerk’. Ook dáár zat ik in de voorste gelederen wat het ‘klassement’ betrof, zodat ik, na drie jaren studie, een diploma met ‘grote onderscheiding’ mocht ontvangen. .

Ik kon toen in juli 1943 al aan de slag in een zaak van kantoormachines, als ‘hulpkracht’ voor de ‘onderhoudservice’.

Enkele weken slechts…  want de moffen hadden besloten om mij verplicht te werk te stellen in de vliegtuigfabriek ‘Junkers’ in Duitsland. (‘Mofrika’ zoals het toen door ons werd genoemd!)

En dàt was natuurlijk helemáál de bedoeling niet! Stel je voor :Ik voor de mof, de gehate vijand gaan werken, en dat in Duitsland, onder al die bombardementen!

Maar er was vooraf ook nog een ‘algemene opleiding’ voor de duur van zes weken. Dus kans om wat meer tijd te hebben om een onderduikadres te zoeken! Daarenboven kon ik daar ook op moderne machines leren werken, iets waarvoor ik op school niet de gelegenheid had gehad. En blijkbaar deed ik daar goed mijn best, zodat ik de volle zes weken opleiding kon volmaken. (Ik had al vlug in de gaten dat zij, die er met de pet naar gooiden, al na twee weken naar Duitsland ‘mochten’!)

Na afloop van die ‘opleiding’, moesten we naar het ‘Arbeitsambt’ voor de reispapieren…Tot daar en niet verder, ging mijn ‘bereitheit’ om mee te werken… Daarna wegwezen en  onderduiken!!

Mijn eerste onderduikadres vond ik bij broeder Ivo Martens, een oudstrijder uit ’14-’18 en één van hen die toen naar  het neutrale Nederland waren gevlucht, bij het ‘Beleg van Antwerpen’, zoals vele soldaten en burgers toen deden vóór de omsingeling een feit was. Zij werden daar opgenomen in een ‘interneringskamp’ in Harderwijk. Daar brachten enkele broeders het evangelie aan die Belgen… Ook Ivo Martens kwam daar tot bekering en werd in 1919 één van de pioniers van de ‘Vergadering’  te Gent. Hij ging wonen aan de rand van de stad in een rustige, bescheiden villawijk samen met zijn (Nederlandse) vrouw en dezes ongehuwde zus….

Na een vijftal weken, kregen die echter de schrik te pakken om een ‘onderduiker’ in huis te hebben.

‘Big problem’ dus! Maar de Here heeft toen duidelijk geholpen, zodat mijn oudste broer Ghislain, die met zijn gezin, in Ninove het huis van onze ouders bewoonde, bereid was om zijn jongste broer te verbergen. Zwager Elie, de man van mijn oudste zus Leonie, kwam mij begeleiden op weg naar Ninove met de trein. Zo kwam ik weer voor enige tijd te wonen (zij het clandestien!) in mijn geboortestad…

Ik kon mijn broer ook bijstaan in zijn schoenmakerij, want ondanks mijn tegenzin vroeger, had ik toch bij mijn vader heel wat van het vak opgestoken. Nu, we hebben samen wel veel lol gehad bij de schoenreparaties, vooral toen er af en toe ook jonge meiden kwamen met reparatie.

De naaste buurman van Ghislain was een ‘oudstrijder’ uit de loopgraven aan de Yzer, van ’14-’18, en dus een fervente moffenhater. Er was in die buurt, gelukkig, niet veel kans om verraden te worden want al die eenvoudige arbeidersmensen hadden een gruwelijke hekel aan ‘den doshj’.

We bakten toentertijd ook zelf ons brood van op de zwarte markt gekocht meel, want het rant-soentje dagelijks brood (125g !) was niet voldoende om van te leven en ook de kwaliteit van dat ‘brood’ was beneden alles wat betreft voedingswaarde !

Om mijn schoonzus wat te helpen (die was toen in verwachting van haar 4e kind), deed ik het voor haar toch zware ‘kneedwerk’ en bracht de broden toen naar een bakker, die het voor enkele frank per brood, in zijn oven mee liet bakken. Zulke ‘faciliteit’ hadden we echter in Gent niet! Als je daar  zelf brood wou bakken moest je dit maar in de ‘oven’ van je kachel doen!

In de namiddag konden we dan de broden ophalen…

De winter ’43-’44 was wel een moeilijke tijd door het gebrek aan brandstof. Op een gegeven moment zijn we toen, met een paar andere jongens uit de buurt, met bijlen en zagen naar de weilanden in de omgeving van Ninove getrokken om jonge wilgen om te hakken voor brandhout! Stom eigenlijk want dat hout moest zeker één jaar drogen voor het kon branden!!

We waren daarmee nog druk bezig, toen scheldend en tierend de boer van dat weiland met zijn knecht, beiden met een mestvork, op ons afkwamen. Dat werd rennen voor je leven, want je wist maar nooit tot wat een woeste boer met mestvork in staat was! We moesten nood gedwongen een deel van het ‘geoogste’ hout achterlaten, maar kwamen toch niet helemaal met lege handen thuis…

Dagelijks praktisch, zagen we de formaties bommenwerpers overvliegen richting Duitsland, meestal in groepjes van vier, overdag de ‘Flying Fortresses’ van de U.S.A.A.F en in de avondscheme-ring, na de terugkeer van de Amerikanen,  de bommenwerpers van de R.A.F.

 

 

tijdens bezoek aan Normandie in 2004, gaf pa ”onderwijs” aan  toeristen in het museum van St Maire Eglise

 

 

We zagen aan de intensiteit van de bombardementsvluchten op ‘das Dritte Reich’, dat de invasie en dus de bevrijding niet zo ver meer af kon zijn.

En inderdaad, heel vroeg in de morgen op 6 juni van dat jaar (1944) was het zover! De buren kwamen opgewonden aan de deur kloppen: “Ejje t’al g’eurd? Zetj aijle raddio oean! Ze zanj geland!

Wat een vreugdevolle consternatie! Weer was er hoop! Het einde kwam in zicht. De mof zou verslagen worden!

Twee of drie dagen later, kon je bij de krantenman al een zwart-wit kaart van Normandië kopen voor een paar frank. En zo kon je dag bij dag,  de voortgang van de krijg aantekenen op de kaart, aan de hand van de berichten van de BBC. We merkten dat de moffen voor de gelegenheid hun stoorzender hadden versterkt! Maar toch, met het oor dicht bij de luidspreker, konden we het redelijk volgen. Je werd op de duur zowat immuun voor dat zenuwslopende ‘iejuuwiejuuwiejuuw’ van de stoorzender.

Later ging je pas beseffen dat voor de bevrijding van West-Europa, heel veel jonge mannen van ‘over zee’ het leven hadden gelaten…

En dan,….een kleine drie maanden later kwam de ‘bevrijding’!

 

 

vele jaren later (2004) komen alle herinneringen weer boven in Normandie

 

 

Op zondag namiddag 3 september. De laatste Luftwaffesoldaten van een observatiepost op de heuvel in Pollare, waren zaterdagavond al uit Ninove vertrokken. Zoals tekenend was voor een leger in aftocht: met ‘paard en kar’ !…

In de namiddag zo rond half vijf hoorden we een enorm gedruis in de verte… tankkolonnes! We wisten eerst niet zeker of het geallieerden waren of moffen op terugtocht. Maar toen ze wat dichterbij kwamen zagen we reeds de witte ‘invasiester’ op de tanks. Op het gejuich dat we toen produceerden, kwamen de buren van alle kanten aangelopen. Welk een vreugde! Het was zover, we werden na ruim vier lange jaren bevrijd van de mof!

Op de Leopoldlaan waren brs en zrs samen in de ‘Dienst des Woords’, maar de buren kwamen op de ramen kloppen: ‘Komt bojten zien, ze zaijn doea !’ Zo werd ook een dienst voortijdig afgebroken en kon men danken dat de ‘bevrijding’ uiteindelijk was aangebroken…

Midderwijl gebeurde het dat de tankkolonne plots tot stilstand kwam. We zagen dat er druk radioverkeer was bij de tankcommandanten, toen gingen de geschutstorens dicht en in verte, richting Brussel, hoorden we twee kanonschoten…

Wat bleek nu… Er was een vrachtwagen van de Duitsers, op de weg naar Brussel teruggekeerd in vliegende haast, en had vermoedelijk geen duidelijke ‘witte vlag’ gevoerd, want die wouden zich overgeven…

De meesten van hen hebben het niet overleefd…Tragisch!

Ook Brussel werd diezelfde dag bevrijd door dezelfde Britse troepen van The Second Army. Velen van hen hadden ook al in Noord-Afrika tegen Rommel’s leger gevochten.als ‘Desert Rats’ , dat bewees ook het tekentje dat ze op hun mouw droegen.

De volgende dagen zagen we de eindeloze kolonnes langs komen op de steenweg voor de bevoor-rading van de snel oprukkende legers…

Enkele dagen later deed zich voor ons ook de noodzaak voor dat er weer geld moest worden verdiend; er moest weer brood op de plank komen…

De werken lagen stil. Toen ging het gerucht dat er arbeiders werden gevraagd om de transportvliegtuigen op het vliegveld van Evere (bij Brussel) te lossen en laden. Met enkele jongelui uit de buurt, op naar Brussel dan (de trams reden weer)!

Komen we aan op het vliegveld in Evere, daar zagen we druk luchtverkeer van de Dakota ‘s (toen het ‘werkpaard’ van de RAF)! We zagen ook een groot bord: “Pour le travail: rue Belliard n°5!”

Wij terug naar Brussel en na even zoeken en vragen vonden we die Belliardstraat.

Daar bleek tevens ook een recruteringsbureau van de ‘Belgian Section in the Royal Air Force’ te zijn!

Van de jongelui, bleek alleen een zekere J.Van Der Elst interesse te hebben. Ook een buurman uit Ninove, die met ons was meegekomen, maar dat was al een goede veertiger… De man van de rekrutering zei hem, met een sneer in plat brussels: “Neie, gaa zet zjust goe veuj ’t hospice! ’t Zen joenge manne da me mouten hemme”!

En zo eigenlijk begon voor Jaap zijn ‘carrière’ bij de Royal Air Force. Een week of wat later weer naar de Belliardstraat voor een verhoor door ‘Intelligence’, want het was nog steeds oorlog!

Daarna medische keuring en dan wachten tot de oproep kwam!

Die kwam begin oktober. Na het ontvangen van de uitrusting werden we voorlopig ondergebracht in een groot burgershuis op de ‘Boulevard St.Michel’. Daar hadden Duitse officieren gelogeerd. Er stonden alleen britsen, zonder matrassen. Die eerste nacht werd er dus niet veel geslapen… Slapen op latten valt heus niet mee!

Twee dagen later kregen we dan toch een dunne matras, zodat het slapen al iets confortabeler werd.

Ondertussen werd er op straat druk geoefend in het marcheren in groep, met het oog op de ‘parade’ in Brussel, de zondag daarop volgend. Het werd dus spannend om op tijd klaargestoomd te zijn.

De mars op de wijze van de RAF, bleek voor sommigen iets te moeilijk: met gestrekte arm, gesloten vuist met duim gestrekt in ’t verlengde van de arm, geheven telkens tot schouderhoogte! Raar om zien, maar sommigen van de jonge kerels gingen bij die ongewone houding lopen als ‘telgangers’!

Al met al hadden we die ‘paradepas’ gauw te pakken. En op de parade toen, moeten we toch enige indruk hebben gemaakt, want het publiek riep : “Vive nos aviateurs!” Nou ja, er waren wel enkele officieren echt ‘aviateurs’, maar wij waren nog lang zover niet, maar voelden ons toch wel belangrijk op die momenten…

Van die parade verscheen er een uitgebreide fotoreportage in het blad “Le Patriote Illustré”, blad dat ik lang bewaar heb, want goed herkenbaar op die foto in sepiakleur, maar het blad is vermoedelijk met de verschillende ‘verhuizingen’ verloren gegaan…

Het weekend daarna mochten we even naar huis, eigenlijk om afscheid te nemen vóór ons vertrek naar Engeland..

Eindelijk was het dan zover: Op 8 december 1944 zouden we de oversteek maken naar het land dat we eigenlijk al tijdens de bezetting, hadden willen bereiken!

We staken over op een ‘torpedojager’, een betrekkelijk klein schip, waarop we een allesbehalve confortabele reis hadden, want de zee was nogal woelig en dat betrekkelijk kleine schip ging nogal tekeer! Velen werden dan ook zeeziek, maar wij hadden van een van de ‘anciens’ van de commando-troepen de raad gekregen om droge beschuit te eten voor de afvaart. En inderdaad, degenen die deze raad hadden opgevolgd werden niet zeeziek!

Tijdens de overtocht  liet de kapitein omroepen :”The sea is getting pretty rough now, you should all clear the deck..” Maar benedendeks was het wel een stuk benauwender en gingen we maar op de britsen liggen rusten, alhoewel…

De overtocht duurde tussen tien en elf uur, want er waren duikboten gesignaleerd en er moesten dus ‘omwegen’ worden gemaakt…

Uiteindelijk kwamen we in de haven van Folkestone aan en vandaar met legertrucks,zo’n 200 km verder naar het plaatsje Newmarket in Suffolk. Eigenlijk een centrum van ‘paardenraces’, maar in de oorlog was er ook een vliegveld, waar een pilotenschool was ingericht. Daar zouden wij dus dienst doen. En na zes weken militaire ‘drill’ pas naar de technische opleiding voor vliegtuigmecaniciens!

Pa bij de R.A.F.

…… tot zover de herinneringen zoals mijn vader die persoonlijk opgeschreven heeft.

Connect !

Contact gegevens

Korenbloem 37, 4421MH Kapelle
gsm: +31 6 53221816
email: info@vanderelst.net

Directe links

vanderelst.net